Over onterechte zelfoverschatting

Wat denk jij: kan jij beter rijden dan de gemiddelde automobilist?

Ik hoor je al denken: ik ken die vraag! Ik heb erover gelezen in dat boek oude boek van die ene Nobelprijswinnaar – Daniel Kahneman’s Thinking, Fast and Slow, toch? En ik weet de moraal van dit verhaal nog goed. Die was:

Vraag aan een groepje mensen of ze beter kunnen rijden dan gemiddeld, en prompt steekt een ongeveer tachtig procent hun handen op. Ah, ja: als het een groepje van alleen maar mannen is, dan steken ze allemaal hun handen op. Maar hier is de grap: DAT KAN HELEMAAL NIET.

Want, als die mensen hadden opgelet bij hun lesjes statistiek, dan hadden ze geweten dat maar de vijftig procent, de helft dus, het beter kan doen dan het gemiddelde. Want dat is toch wat een gemiddelde is: dat de helft erboven zit, en de helft eronder?

En daarmee is de moraal van dit verhaal vooral: kijk toch eens wat een sufferds wij mensen allemaal zijn. Bijna iedereen schat zichzelf altijd beter in dan het gemiddelde, terwijl dat statistisch niet kan. En daarmee zou dit verhaal een bewijs voor een klassieke denkfout zijn: die van de onterechte zelfoverschatting.

Mocht jij dit allemaal gedacht hebben, dan is mijn reactie: bijna. Maar net niet helemaal. Want ja, zo’n experiment is wel eens gebruikt om de denkfout van onterechte zelfoverschatting te laten zien. Maar nee, het is niet een ‘statistische basiswet’ dat vijftig procent boven, en vijftig procent ónder het gemiddelde moet zitten. En logischerwijs kan het dus wél, wanneer tachtig procent van de mensen vinden dat ze beter kunnen rijden dan het gemiddelde.

Heb jij een bovengemiddeld aantal armen?

Want: niet elke variabele is normaal verdeeld. Sommige variabelen hebben een ándere verdeling dan de standaard normaalverdeling. En voor die variabelen klopt het dus niet dat de helft van de mensen onder het gemiddelde zit, en de helft erboven.

Om te snappen hoe dat zit, denk even mee:

  1. Tel even hoeveel armen je hebt
  2. Heb je precies twee armen (of meer?!?): gefeliciteerd! Jij hebt een bovengemiddeld aantal armen!

Ik weet hoe je je nu voelt: blij, en verward. Blij, omdat je blijkbaar bovengemiddeld bent. Gefeliciteerd, je hebt een wedstrijd gewonnen waarvan je niet eens wist dat je eraan meedeed. En verward, omdat je denkt: huh? Iedereen heeft toch twee armen? Hoezo is het gemiddeld aantal armen per persoon ineens niet twee?

En daar heb je de crux te pakken: het gemiddeld aantal armen is (waarschijnlijk: ik moet eerlijk bekennen dat ik dit niet echt nageteld heb) een klein pietsie minder dan twee. Dat zit zo: stel, we brengen heel Nederland terug tot een populatie van duizend mensen. Laten we ervan uitgaan dat iederéén in deze fictieve populatie met twee armen geboren wordt. Dan zijn er dus duizend mensen met twee armen, en het gemiddeld aantal armen per persoon is: twee.

Maar dan: het is verschrikkelijk, maar één van die duizend Nederlanders kreeg een vuurwerkongeluk in haar jeugd. De buurman stak een bus carbid af, ofzo. Heel zielig, maar haar arm moest eraf. En daarna reed één van die duizend Nederlanders te hard op zijn brommer. Stomme puber, maar zijn arm moest eraf. Het gevolg: van de duizend Nederlanders zijn er twee die maar één arm hebben. Nogmaals: wat ontzettend erg!

Wat is nu het gemiddeld aantal armen per persoon? Nou, van de oorspronkelijke tweeduizend armen zitten er nog maar 1998 aan hun oorspronkelijke lichaam. En het gemiddeld aantal armen per persoon is dus: 1,998: bijna, maar net niet helemaal, twee. En hoeveel mensen heeft dan een aantal armen dat boven het gemiddelde uitsteekt? Dat zijn er, in deze fictieve populatie, 998, oftewel: 99,8 procent.

Andermans statistiek is niet jouw lead magnet

Mocht dus een onderzoeker aan deze populatie vragen: ‘wie heeft er méér dan het gemiddeld aantal armen?’, dan is het statistisch dus helemaal correct als 99,8 procent één van hun twee armen in de lucht steekt. Hier is wel sprake van een totaal gebrek aan empathie met de twee mensen die door een tragisch ongeluk níet een tweede arm de lucht in kunnen steken, maar dus níet van onterechte zelfoverschatting.

Maar waarom lees je dit nu? Dat is precies de juiste vraag om te stellen. Het verhaal waar deze blogpost mee begon, die over ‘een groep mensen die zichzelf beter vindt rijden dan het gemiddelde’, is een eigen leven gaan leiden. Zelfbenoemde experts, adviseurs en trainers gebruiken de anekdote om hun eigen diensten te verkopen. En dat doen ze door jou uit te nodigen om gezamenlijk een andere groep mensen uit te lachen, samen even te hinniken ‘wat zijn ze toch dom, he?’, en dan aan jou te vragen: “Wil jij ervoor zorgen dat jij nóóit zo’n domme fout begaat? Koop dan mijn boek/workshop/denk-tool“.

En al die tijd reproduceren ze dus zelf een domme denkfout, namelijk de denkfout van het statistisch onbenul. En wat nu dus écht ironisch is: hiermee zijn ze zélf het perfecte voorbeeld geworden van de denkfout die ze hoopten te illustreren: de denkfout van de onterechte zelfoverschatting.

Wil je meer leren over kritisch denken? Volg dan onze training ‘Argumenteren en kritisch denken’. Schrijf je hier in.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *