Hoe je door Ruttes Teflon-tactieken heenprikt
Een tijdje geleden schreven we over de technieken van ‘Rubberen Rutte’. We onthulden wat de liberale voorman eigenlijk precies doet om telkens maar zo soepel om alle kritiek heen te dansen.
En prompt hing onze mailbox vol met vragen van politici en journalisten: dank voor jullie goede uitleg, AD REM, maar…HOE KUNNEN WE HEM (of: dat soort technieken) DAN WEL KAPOT MAKEN?
U vraagt, wij draaien: bij deze een paar technieken om krassen in de teflonlaag te krijgen:
Het begint met je intentie
In een politiek debat hebben vragen een specifiek doel: de ander kapot maken. Politieke vragen zijn wapens in het verbale steekspel van de politiek.
Dat is compleet anders dan een vraaggesprek met je therapeut, partner of één van je medewerkers. In die vriendelijke settings werkt iets als appreciative inquiry of geweldloos communiceren geweldig, omdat het ervan uitgaat dat de gesprekspartners ook daadwerkelijk nader tot elkaar willen komen.
Willen, dat is hier het sleutelwoord.
En in een politiek debat willen de gesprekspartners dus niets met elkaar. Ze willen tegen elkaar. Politiek debat is juist gewelddadig communiceren.
Als vragensteller moet je dus vooraf al in je hoofd de knop omzetten. Stel geen vragen uit nieuwsgierigheid, of uit empathie, of zelfs maar uit beleefdheid. Stel vragen uit antipathie.
Maar daar overtuig je toch niemand mee?
Goede redenering: inderdaad, als je iemand tegen je in het harnas jaagt, overtuig je die persoon minder snel. Neem een stofzuigerverkoper die mij, zo gauw ik de winkel binnenkom, direct begint uit te maken voor slons en sloddervos vanwege alle rommel die ik op de vloer laat liggen.
Hoe gelijk deze verkoper ook heeft: ik wil nooit meer iets bij die fictieve rotzak kopen. Geen stuiver krijgt hij van mij. Wie denkt hij wel niet dat hij is? Potverdrie!
Maar in de politieke context is de eerste vraag die je jezelf altijd moet stellen: WIE overtuig ik nu precies?
En in het spel tussen uitvoerende macht en vertegenwoordigende macht zoals we dat in Nederland spelen, is het nooit zo dat een vertegenwoordiger (raadslid, statenlid, kamerlid) een uitvoerder (wethouder, gedeputeerde, minister) in eerste instantie hoeft te overtuigen.
Een volksvertegenwoordiger heeft als primaire taak haar mede-volksvertegenwoordigers te overtuigen. En natuurlijk ook: de journalisten op de publieke tribune en die ene ‘echte burger’ die wel zoveel vrije tijd heeft om eens naar een politiek debat te kijken.
Politiek debat is dus grotendeels ‘voor de bühne’. En waar je met een gemene, moeilijke vraag dus je target niet overtuigt, is de kans wel groot dat je je publiek wél overtuigt.
Nou ja, dat hangt er natuurlijk van af: ten eerste of de publieken die je bedient ook écht van gemene, moeilijke vragen houdt, en ten tweede, als het antwoord dat de spreker dan geeft, ze ook echt tegenstaat.
Schrijf je vragen vantevoren uit
Je doet dit omdat je dan twee dingen kunt doen:
- de formulering controleren
- inschatten hoe de ‘ontvanger’ ermee kan weglopen
Met de formulering controleren bedoelen we dat de vraag kort en bondig moet zijn. De tijd die jij nodig hebt om de vraag te stellen, is bedenktijd voor de tegenstander. Gun hem die tijd niet en hou het dus kort.
Met inschatten hoe de ontvanger ermee kan weglopen bedoelen we dat je op de stoel van de tegenstander moet gaan zitten en bedenken hoe hij de angel in je vraag gaat proberen te omzeilen. Is de vraag te open, te weinig oordelend, te weinig geladen? Dan danst hij er geheid omheen!
Natuurlijk kun je niet alle mogelijke vragen vantevoren uitdenken: je hebt misschien vervolgvragen op de antwoorden die de spreker geeft. Maar het gaat erom dat je die twee checks regelmatig leert toepassen: is de vraag kort, én is de vraag pijnlijk?
Stuur de antwoorden terug naar conflicterende politieke keuzes
Een bestuurder is getraind om bij het antwoord geven in ieder geval twee dingen te doen:
- de schijn van tegenstelling te vermijden (‘we zijn het eigenlijk met elkaar eens dat…’)
- het thema van het debat te verplaatsen
Met dat laatste bedoelen we dat je in het politieke proces een bestuurder niet snel zult betrappen op een politieke mening. Vond Rutte het in dat debat over burgerdoden in Irak eigenlijk goed dat Nederland burgerslachtoffers riskeerde en ook maakte?
Op die vraag hebben we nog steeds geen antwoord.
Nog steeds niet!
En we hebben geen antwoord omdat iedereen meeging met de verplaatsing van het thema: het ging ineens over de al dan niet actieve herinnering van Rutte, wie wat wanneer wist, et cetera.
Natuurlijk is voor een schuldvraag het wel essentieel om te weten of de ‘dader’ wist wat hij teweeg zou brengen. Iemand die onbedoeld foutparkeert omdat het niet goed stond aangegeven, verdient ook geen boete – of in elk geval een stuk lager.
Maar dat ‘kennis gehad hebben van X’ essentieel is, maakt X zelf niet minder essentieel in het debat. Zo gauw een bestuurder het heeft over processen, bestuurlijke tijdlijnen, onderlinge bevoegdheden, bureaucratische zaken, ministeriële geheugens, poppetjes en wie-wat-waars, heeft hij het niet meer over de kern van zaak.
En daar gaat het om: de kern van de zaak.
Is dat niet een risico?
Weer een goede vraag. En het antwoord is: ja! Dat is een gigantisch risico.
Ga in gedachten terug naar het debat over de burgerdoden in Irak. Stel dat een oppositiepartij door de flak heen weet te vliegen en het voor elkaar krijgt om Rutte direct te laten antwoorden op de vraag: “vindt u het goed dat Nederland burgerslachtoffers riskeerde en ook maakte?”
En stel dat Rutte dan eens direct antwoord gaf: “Ja, dat vind ik goed”.
Wat dan?
Dan heb je antwoord. Het is een antwoord dat jou tegenstaat, maar het is een antwoord. En nu? Tja: dan moet je er conclusies aan verbinden.
Maar die conclusies kun je er alleen aan verbinden, als dit specifieke antwoord ook voldoende afkeer oproept bij jouw publiek. In het debat over de burgerdoden in Irak is het maar vraag of dit specifieke antwoord voldoende afkeer zou oproepen bij zowel publiek als álle partijen in de Tweede Kamer.
Natuurlijk: wij Nederlanders zien onszelf graag als een pacifisitisch, idealistisch landje. Natuurlijk zijn die burgerdoden diep en diep te betreuren. Maar in hoeverre meent de gemiddelde Nederlandse kiezer dat, als puntje bij paaltje komt? Zijn er niet ook kiezers die (afgrijselijk genoeg) denken: ‘eigen schuld, dikke bult’ of (ik durf het bijna niet op te schrijven) ‘opgeruimd staat netjes’?
Kun je dus als politieke partij wel echt leunen op wat jij denkt dat de consensus is?
En in hoeverre menen de politieke partijen dat? Natuurlijk, mensenrechten-respecterende partijen als D66, PvdA, GroenLinks vinden het vanzelfsprekend dat die burgerdoden vermeden hadden moeten worden. Maar hoe zit het met die andere partijen? We hebben ze die vreselijke vraag nooit kunnen stellen, omdat het debat ergens anders over ging. Willen we het antwoord wel horen?
En dus…
Je kunt krassen maken in Teflon. Een politicus of journalist kán vragen stellen op zo’n manier dat een bedreven bestuurder en niet zo makkelijk omheen kan.
Het kán.
De vraag alleen is of je het wíl.
En dat is misschien wel de belangrijkste les voor het politieke debat: stel nooit een vraag waarop je het antwoord niet wil weten.