Zegt één plaatje écht meer dan duizend woorden?
Nee. Dit cliché is zelfs een dikke belediging aan het wonder van onze taal. En hier is waarom.
De functies van taal
Voor diegenen die onlangs Laurent Binets ‘Zevende functie van taal’ hebben gelezen, is dit gesneden koek: taal heeft meer dan één functie. Volgens de taalkundige Roman Jakobson zijn het er zelfs de volgende zes:
- De referentiële functie – waarbij je kijkt naar de dingen waar taal naar verwijst
- De dichterlijke functie – waarbij je kijkt naar de code, de retorische aspecten van taal
- De expressieve functie – waarbij je kijkt naar de emoties die taal uitdrukt
- De conatieve functie – waarbij je kijkt naar de sociale handelingen die je met taal verricht, bijvoorbeeld door een bevel
- De phatische functie – waarbij je kijkt naar de sociale functie van taal, bijvoorbeeld iemand die humt om een ander aan te moedigen om door te praten
- De meta-functie – waarbij je kijkt naar hoe taal wordt gebruikt om over taal zelf te praten
Andere figuren met een zwarte band in het nadenken over taal en sociaal verkeer onderscheiden weer andere functies: taalfilosoof John Austin hanteerde weer een andere indeling, waarbij hij een bijzondere fascinatie voor de zogeheten ‘performatieve taalhandeling’ aan de dag legde. Een performatieve wat? Jeumig dat klinkt vaag!
Taal is toveren
Het wordt al concreter als je denkt aan hoe de doorsnee trouwceremonie eruitziet: hoe je het ook wendt of keert, er komt een moment dat een autoriteitsfiguur de volgende zin uitspreekt: ‘dan verklaar ik u nu man en vrouw’ (of gehuwd, of man en man, of vrouw en vrouw). Dát type zin creëert een werkelijkheid, in dit geval de werkelijkheid van het huwelijk. Het is een toverspreuk, net als in Harry Potter: als dit figuur dat op dat moment zo zegt, dan is het vanaf dat moment ook echt waar.
En dat is het betoverende van taal: je kunt er zoveel meer mee dan alleen maar met de referentiële functie werken. Het is magisch wat je ermee kan. Neem bijvoorbeeld die conatieve functie van hierboven: stel dat we samen op kantoor werken, en ik vind het te warm, en jij kunt het kouder maken door het raam open te doen.
Het is al een wonder dat ik je gewoon kan vragen om het raam open te doen. Hoe zou ik in vredesnaam die vraag moeten stellen via een plaatje? Ik kan geen enkele foto of afbeelding verzinnen die zo efficiënt aan jou vertelt dat ik graag zou willen dat je het raam open doet.
Maar het kan nog sterker: ik hoef het je niet direct te vragen. Ik kan ook zeggen: ‘pfff, heb jij het ook zo ontzettend warm hier?’. En door de context snap jij dat ik eigenlijk impliciet aan je vraag of je het raam open kan doen. Je doet dit door de precieze taaluiting te vergelijken met de context en je af te vragen waarom ik het hier en nu relevant vindt om dit tegen je te zeggen. Je trekt dan al snel de conclusie dat dat moet zijn omdat jij bij het raam zit – dus je zucht, omdat ik je afleid van je werk, staat op en doet het raam open.
Plaatjes vullen geen gaatjes
Probeer dat eens met beeld op te lossen. Het werd hierboven al duidelijk dat je een directe vraag of een direct bevel nauwelijks kunt vertalen naar beeld. Natuurlijk, je kunt het wel via verkeersborden oplossen: die lopen over van de geboden en verboden. Maar die geboden en verboden werken alleen maar omdat iedere weggebruiker eerst een code, een vaste symboliek heeft geleerd – en daarmee is het alweer een taal.
Maar die ge- en verbodsborden als visuele taal hebben niet de flexibiliteit die gesproken en geschreven taal heeft. Want hoe zou je zo’n indirecte vraag als ‘pffff, wat is het warm hier zeg…’ weergeven in ge- en verbodsborden? Een thermometer in een gebodsbord? Maar dat kan van alles betekenen – net zo goed dat je wil dat het juist warmer wordt.
Anders gezegd: met gesproken of geschreven taal kunnen we makkelijker ‘gaten’ opvullen: ik zeg iets indirects, en omdat jij zonder dat je het weet van alles weet over gespreks- en taalregels, vul je direct het betekenisgat op en weet je wat ik bedoel. Die betekenisgaatjes kun je niet vullen met plaatjes.
Taal en beeld samen
Je kunt met taal dus dingen zeggen die je niet met beeld kunt zeggen. Gelukkig geldt andersom ook: voor wie de tijd neemt, kan een beeld enorme impact hebben. Zo analyseren we op onze trainingen ‘beïnvloeden en overtuigen‘ en ‘presenteren en pitchen‘, wanneer we het hebben over de kracht van beelden, vaak de volgende, overbekende poster van Benetton (we hebben hem even van Time overgenomen):
Dit is een foto waar je even stil van wordt.
Deze foto laat een AIDS-patiënt zien die op zijn sterfbed ligt, terwijl zijn familie eromheen huilt. De foto ziet er welbewust uit als een ‘piëta’: een afbeelding van de dode Christus, meestal in de armen van Maria.
De visuele aspecten zijn wat deze afbeelding zo ontzettend ontroerend maken – maar ook effectief in de campagne voor bewustwording van HIV/AIDS. Door de religieuze symboliek bracht deze afbeelding in de vroege jaren ’90 in ieder geval Katholieke tongen in beweging.
En kijk eens naar de familieleden: wat voor soort mensen zijn dat? Het zijn gewone mensen, mensen die je buren zouden kunnen zijn. Dit laat zien dat HIV/AIDS ook gewone families kan raken – iets waar vooral conservatie-religieuze types destijds niet van overtuigd waren.
Maar laat eens bezinken hoe deze afbeelding het overtuigdoel haalt. Het is een bewust controversieel beeld dat is bedoeld om een gesprek te starten, de tongen in beweging te krijgen, mensen erover te laten praten. Hier werken beeld en taal dus hand in hand samen: het beeld leidt tot een conversatie en die conversatie leidt tot verandering van attitude.
Is beeld dus een goed overtuigmiddel? Ja, zeker. Is het altijd beter dan taal? Nee, ze kunnen juist goed gebruik van elkaar maken. Soms zegt één plaatje meer dan duizend woorden, en soms zegt één woord meer dan duizend plaatjes.