Is een debat zonder ‘rechter’ mogelijk?
We raakten verzeild in een gesprek, een collega-dagvoorzitter en ik. Over of dat nou nut had, dat debatteren van me?
En in die vruchtbare discussie vonden we al snel twee voorbeelden van wanneer ‘debatteren’ nut heeft. In het ene geval als een geïnstitutionaliseerde discursieve praktijk, in het andere geval als onderwijs-instrument.
Pardon, ik schrijf dit even op zijn LinkedIns: “twee voorbeelden van nut zijn de rechtszaal en in het onderwijs”
Wacht, dit is nog niet LinkedIns genoeg: “wil jij óók weten hoe JIJ succes en maximaal nut kan halen uit debatteren? Dan heb ik twee voorbeelden voor je. Nummer twee zal je verbazen!”
Enfin: mijn collega stelde me een goede vervolgvraag (karakteristiek voor hem, niet karakteristiek voor social media, dat stellen van goede vervolgvragen). Die vraag was: ‘heb je ook voorbeelden van debat waar níet een derde partij als rechter bij betrokken is?’
En verrek: die heb ik!
Maar eerst: theorie
Voordat ik kan vertellen welke voorbeelden er allemaal zijn, helpt het om je even bij te praten. Want: wat ís een debat eigenlijk? Waar hebben we het over als we het over een debat hebben?
Kort en goed is ‘een debat’ niks anders dan wat wetenschappers in de argumentatieleer noemen een ‘geformaliseerde kritische discussie’. Omdat iedereen vliegensvlug voorbij deze definitie scrollt op hun telefoon, loont het om deze definitie even passend te herhalen. Een debat is dus een:
- geformaliseerde
- kritische
- discussie
Al die woorden betekenen ook weer iets. En als je de precieze betekenis van deze woorden op je netvlies hebt, zie je ineens een stuk beter wat wel en wat niet ‘telt’ als debat. Ik help je even op weg, in omgekeerde volgorde van de definitie hierboven:
- een discussie betekent dat er een verschil van ‘mening’ is, oftewel, er zijn meerdere mensen bij betrokken die elk een ander antwoord geven op de vraag: ‘wat vind jij van onderwerp X?’.
- de discussie is ‘kritisch’, wat zoveel wil zeggen als dat deelnemers zich eraan committeren om hun standpunten te onderbouwen of te bekritiseren met argumenten die voldoen aan intersubjectief erkende, misschien zelfs universaliseerbare, kennistheoretische standaarden.
- de discussie is ‘geformaliseerd’, wat wil zeggen dat de sociale verkeersregels van de betreffende discussie geheel of gedeeltelijk geëxpliciteerd worden
(Ik weet dat negen van de tien lezers nu al zijn afgehaakt. WTF bedoel ik met ‘intersubjectief erkende, misschien zelfs universaliseerbare, kennistheoretische standaarden’? Wees gerust over twee dingen, beste lezer: ten eerste, ik zal dat ooit wel eens uitleggen, en ten tweede, ik zal mijn best doen ook de resterende lezers weg te jagen met dit soort pseudo-academisch jargon der diepzinnigheid).
Waarom is een rechtzaak dan wel een debat…
Met deze bril zie je al snel waarom een rechtzaak wél een goed voorbeeld van een debat is. Er is een discussie, oftewel: een verschil van mening. In een strafzaak is dat bijvoorbeeld een verschil van mening over de vraag of de verdachte van, pak ‘m beet, een diefstal, schuldig is of niet.
Er is ook sprake van een ‘kritische’ discussie: wat telt als bewijs in zo’n zaak, is niet iemands smaak. Dat is vastgelegd in de wet, in algemene rechtsbeginselen en in allerlei forensische principes. Zo mag een getuige heus wel roepen over de verdachte: ‘kijk eens naar die lelijke smoel van ‘m, dat is toch gewoon een boevenkop?!?’, maar dit telt hoe dan ook niet mee als bewijs.
En de discussie is ook geformaliseerd: er zijn regels over spreekvolgorde, spreekduur en zelfs over wat voor soort dingen je mag zeggen. Ik haalde eerder al aan dat je bijvoorbeeld de rechter niet mag omkopen of bedreigen.
(Uit het nieuws begrijp ik dat niet iedereen dit weet, dus ik herhaal het nog maar even: je mag de rechter niet omkopen of bedreigen. Graag gedaan, SIRE, ik stuur de factuur voor deze Boodschap van Algemeen Nut later nog wel eens.)
…en de Tweede Kamer dan nauwelijks?
En met deze bril zie je ook gelijk waarom de Tweede Kamer slechts ternauwernood voldoet aan de definitie van een debat: ja, er is sprake van verschil van mening, en ja, de discussie is geformaliseerd. Maar is het een kritische discussie?
Daar gaat het dus spaak: voor sommige Tweede Kamerleden is de discussie heus wel een kritische discussie. Maar sommige ándere Kamerleden behandelen de discussie in de Tweede Kamer als een podium: ze stellen even wat zuigvragen aan Mark Rutte of D66 (want op de één of andere manier hebben die twee het altijd gedaan), knippen en plakken dan wat met het onvermijdelijk stuntelige antwoord en plopsa!, daar is wéér een mooi ‘social’-media-filmpje!
Er zijn dus flink wat Kamerleden die niet bereid zijn hun standpunten te onderbouwen of te bekritiseren met intersubjectief erkende, misschien zelfs universaliseerbare, kennistheoretische standaarden (ik moest het gewoon nog een keer zeggen).
In plaats daarvan verlagen zij de discussie in de Tweede Kamer tot schoolpleinniveau. Ze kijken om zich heen, zoeken de magere nerd met een bril, pesten hem/haar, en kijken dan om zich heen om te bevestigen dat ze inderdaad in status, invloed en aanzien gegroeid zijn.
En dan kom je er dus nooit uit, zo’n discussie. Om de aloude internetgrap maar eens aan te halen: discussiëren op Twitter is net als discussiëren in de Tweede Kamer en dat is net als schaken met een duif: de duif gooit de stukken om, schijt op het bord en loopt daarna trots met de borst vooruit alsof ze gewonnen hebben.
Maar dan: een debat zonder rechter, kan dat ook?
Maar dan de hamvraag: bestaat een écht debat zonder rechter? Met écht debat bedoel ik dan nu: een geformaliseerde, kritische discussie die niet een educatief nuttig spelletje is. Waarbij het verschil van mening dus ontstaat omdat de deelnemers écht van mening verschillen, en niet omdat een docent of een organisator van een debattoernooi dat aan ze vraagt.
De uitvinders van de term ‘kritische discussie’ (de argumentatiewetenschappers Rob Grootendorst en Frans van Eemeren) vonden dat dat zeer wel mogelijk is. Sterker nog, in hun ideaalmodel van een kritische discussie hebben ze niet eens een ‘onafhankelijke rechter’ opgenomen. Volgens hen verloopt een kritische discussie in vier fasen:
- De confrontatie-fase, waarin een verschil van mening duidelijk wordt
- De openingsfase, waarin de uitgangspunten voor argumentatie worden vastgesteld
- De argumentatiefase, waarin de deelnemers daadwerkelijk argumenten uitwisselen
- De slotfase, waarin de deelnemers gezamenlijk het resultaat van de discussie bepalen
Vooral in die openingsfase verrichten die deelnemers belangrijk werk. Want wat doen ze idealiter in die fase? In die fase maken ze zeg maar ‘argumentatieve werkafspraken’, en dan met name over de…daar komt het weer…de intersubjectief erkende, misschien zelfs universaliseerbare, kennistheoretische standaarden voor argumentatie.
Wat deelnemers idealiter in die fase doen, is als het ware met elkaar bespreken welke standaarden als ‘rechter’ zouden werken. In een rechtzaak belichaamt de rechter die standaarden, maar dat hoeft dus helemaal niet: ze kunnen ook vantevoren zeggen of zelfs opschrijven wat volgens hen telt als een geldig bewijs.
Een voorbeeld
Om het concreet te maken: stel dat wij het erover oneens zijn of de Dag van de Arbeid nu wel of niet een officiële vrije dag was. Ik vind van wel, jij vind van niet.
Voordat we elkaar gaan uitmaken voor rotte vis, ben jij zo slim om aan mij te vragen: ‘hey maar, hoe bepaalt men ook alweer of iets een officiële vrije dag is?’. Ik antwoord:
‘Duh, de overheid natuurlijk. Ben je dom ofzo?’.
Jij negeert die laatste belediging wijselijk (dat vind ik altijd zo heerlijk Zen van jou, trouwens: dat je beledigingen gewoon naast je neerlegt), klikt even op het internet rond en vindt algauw op de site van de overheid de volgende twee mededelingen:
- De Dag van de Arbeid is géén officiële feestdag in Nederland
- Zelfs op officiële feestdagen heb je geen wettelijk recht op een vrije dag
Je draait je laptop naar me toe, ik lees het en ik mompel: ‘ja, nou ok, je had gelijk – het is géén officiële vrije dag dus.’. En omdat ik net zo’n querulant ben als ieder ander, moet ik mijn eigen ongelijk afdekken met de rationalisatie: ‘maar wat ik natuurlijk bedoelde was: dat zou het wel moéten zijn, potdorie’.
Wat jij heel goed gedaan hebt in deze discussie, is dat je mij razendsnel een intersubjectief erkende, kennistheoretische standaard voor argumentatie ontfutseld hebt. En vervolgens heb je die intersubjectief erkende, kennistheoretische standaard voor argumentatie tegen me gebruikt. Volgens mijn intersubjectief erkende, kennistheoretische standaard moet nu wel toegeven dat ik ongelijk had! Jij bent niet degene die mij heeft overtuigd in deze discussie, maar mijn eigen intersubjectief erkende, kennistheoretische standaard voor argumentatie!
Waarom we dan toch vaak ‘rechters’ hebben
Dit fictieve voorbeeld laat ook nog maar weer eens zien: we zijn allemaal mensen. Niemand wil graag hun ongelijk toegeven. We gaan nog liever schelden dan zeggen: ‘ohja, ik zat ernaast’. En dat is precies waarom we in de praktijk toch vaak een rechter als derde partij die ondertussen roemruchte intersubjectief erkende, kennistheoretische standaarden laten belichamen.
Dat bespaart ons mensen pijn aan ons ego. En zoals sommige Tweede Kamerleden je ook kunnen vertellen: pijn aan je ego, dat is de ergste pijn. Toch handig dus, zo’n geformaliseerde kritische discussie.
Open inschrijvingscursussen
Nu we toch weer je aandacht hebben, met ons geleuter over intersubjectief erkende, misschien zelfs universaliseerbare, kennistheoretische standaarden voor argumentatie: volgens een daadwerkelijk universele kennistheoretische standaard loop jij het risico om één van onze geweldige open inschrijvingscursussen mis te lopen. Doe het niet, en schrijf je snel in!
Kijk bijvoorbeeld eens naar onze media- en woordvoeringstraining hier.
Of doe mee met de training Overtuigend en Inclusief Onderhandelen, klik hier.
Hahaha. Leuk geschreven. Nou zoeken juristen vaak net zo lang tot ze een argument vinden dat (hopelijk) tot het gewenste resultaat leidt. Linksom of rechtsom. En rechters mogen dan intersubjectief erkend zijn, maar ze hebben vaak een persoonlijke bias. Telt dat nog mee bij de overwegingen van wat een fair debat is?